Werk/Zelf-portret

Voor mijn achttiende verjaardag kreeg ik een kussen cadeau. Daarop prijkten vier woorden: 'ram: energiek, idealistisch, onafhankelijk'. Ik geloof niet in horoscopen, maar die drie eigenschappen zijn me op het lijf geschreven. Bij mijn geboorte op 28 maart 1968 kreeg ik de naam Christine Caals. Mijn ouders maakten er met een Antwerpse tongval regelmatig 'Kriske' van. Zelf houd ik vooral van mijn initialen en zo onderteken ik menig brief en mail. Op mijn zesde kreeg ik een zusje: Iris. “Ik heb nu een levende pop”, zei ik lachend. Ik was een opgewekt kind. Rond mijn dertigste ontmoette ik nog een keertje enkele leerkrachten uit mijn lagereschooltijd. “Jij was het zonnetje in de klas”, klonk het unaniem. Ja, ik ben bedeeld met een niet stuk te krijgen optimisme. Een groot deel van mijn onbezonnen jeugd dank ik aan een plattelandsdorpje in de Belgische Oostkantons. Elke schoolvakantie trokken we naar Elsenborn. Daar had ik mijn speelkameraadjes, leerde ik Duits en Frans, ontdekte ik de wals, de kermisbals en mijn eerste liefde. Het was een zalige periode.
"Dat rechttoe rechtaan, “hei Caals” en een klop op de rug, vond ik wel stoer. Op de bagagedrager van mijn snelle Yamaha DT had ik een boekentas met de sticker 'Zeg niet te gauw, 't is weer een vrouw'."
Mijn schooltijd verliep vlekkeloos. Ik ging graag naar school. Waarschijnlijk geïnspireerd door mijn ingenieurvader koos ik voor een wiskunderichting. Ik startte in 1983 als een van de eerste tien meisjes op het St.-Michielscollege, een jongensschool. Het waren de jaren dat de katholieken zich eindelijk aan het gemengde onderwijs waagden. Ik voelde me er in mijn element. Dat rechttoe rechtaan, “hei Caals” en een klop op de rug, vond ik wel stoer. Op de bagagedrager van mijn snelle Yamaha DT had ik een boekentas met de sticker 'Zeg niet te gauw, 't is weer een vrouw'. Ik surfte een beetje mee op de feministisch golf, vond het belangrijk dat je als vrouw ook je mannetje kon staan. Misschien dat ik me daardoor liet overtuigen om voor landbouwingenieur te gaan studeren. Bovendien kon ik er de wereld mee verbeteren. Ik wilde water zuiveren. Maar dan zat het even niet mee. Michel, mijn eerste grote liefde uit Elsenborn, overleed plots op zijn negentiende. Twee dagen voor mijn laatste humaniora-examen. Ik heb die gebeurtenis heel lang moeilijk kunnen plaatsen. Het maakte me rebels en onverschillig tegelijkertijd, een voortdurende tweestrijd. Daarbij was ik een laatbloeier. Mijn puberjaren bleken op mijn achttiende pas op gang te komen.

Ik ging op kamers in Gent. Ik bleek geen geëngageerd student, maar ging vooral op zoek naar mezelf. Het was een woelige periode met als gevolg: eerste jaar dubbelen, tweede jaar dubbelen. Wat bij mijn moeder de reactie ontlokte: elk jaar een andere liefde, elk jaar een andere woonst, maar jammer genoeg niet elk jaar een hoger studiejaar. Op een zachte herfstdag in 1989 ontmoette ik Marc. Mijn soulmate, een getalenteerde en gebeten journalist. Schreef stukjes die me tot tranen toe beroerden. Toen voelde ik dat mijn leven meer werd gedreven door alles wat met taal en mensen had te maken dan met formules en proefbuisjes. Ik had het moeten weten. Als kind schreef ik gedichtjes en verslond ik boeken. Als tiener zat ik liever met een Magisch-Realist tot in de vroege uurtjes in bed dan uit te gaan. Ik liet de ingenieurstoekomst voor wat ze was en ging voor ‘Communicatiemanagement’. In die sector zou mijn leven vorm krijgen. De drie studiejaren zaten er snel op en ondertussen dompelde Marc me onder in die boeiende journalistieke wereld. We reisden veel en ver. Vooral Latijns-Amerika vinkten we vaak op onze Nieuwjaarslijstjes aan. We ontmoetten de meest uiteenlopende figuren met altijd een sterk verhaal. Van politicus over missionaris, Mongoolse nomade tot Cubaanse gitaarvirtuoos.
"Toen voelde ik dat mijn leven meer werd gedreven door alles wat met taal en mensen had te maken dan met formules en proefbuisjes."
Mijn laatstejaarsstage liep ik bij het Vlaamse Aidscoördinatiecentrum en eenmaal mijn diploma op zak kon ik daar aan de slag als communicatieverantwoordelijke. De tijdsgeest van de jaren 1990 was niet bepaald homovriendelijk en aids werkte de stigmatisatie in de hand. Er was werk aan de winkel. Ik gaf regelmatig interviews op radio en televisie. Ik schreef dagelijks: persberichten, folders, jaarverslagen. Ik was een twintiger die ten volle genoot van een rijk gevuld leven. Mijn baan was een plezier en ik propte de schaarse vrije tijd vol met theaterbezoekjes, filmvoorstellingen, concerten, lezen, reizen, etentjes met vrienden. Kortom, een droombestaan. Of toch niet? Na enkele jaren begon de stress zwaar door te wegen. Mijn leven liep over. Toen Marc en ik een eigen communicatiebureautje startten was het oorspronkelijke idee om het wat rustiger aan te doen. Maar het werd het tegendeel. Ik bereidde journalistieke opdrachten voor, verzorgde eindredacties en schreef nieuwsbrieven of jaarverslagen, gaf les aan een Gentse hogeschool. En we brachten de coördinatie van een 250-pagina’s tellende gids tot een goed einde, maar dat was meteen ook het einde van onze relatie. “Trop is teveel en teveel is trop”, zoals de Belgische politicus VDB ooit stelde.

Het was een scharniermoment in mijn leven en in de geschiedenis. De start van een nieuwe eeuw. Ik zat met een fin-de-siècle gevoel, of zo leek het toch. Op werkgebied lonkten nieuwe uitdagingen: ik startte als communicatiedeskundige bij het Oostendse stadsbestuur. Maar ik zwalpte door mijn emotionele bestaan, met vlagen van schuldgevoel en herwonnen onafhankelijkheid. Ik wilde rust, maar zocht ook animo en vond vooral chaos. Tot Gilles mijn pad kruiste. Een Franse stoere zeeman. Kon het nog romantischer? Zeven jaar hebben we samen in de stad-aan-zee gewoond. In 2008 besloten we richting zuiden te trekken met onze ondertussen vierjarige dochter. We ruilden het vlakke land voor de oeroude heuvels van de Franse Ardèche en vonden een droomhuis op een boogscheut van de Grotte de Chauvet, met de oudste muurschilderingen ter wereld. Terug naar de roots dus. Ik voelde me er meteen thuis. Het was of ik in een warmer Elsenborn was neergestreken. Een leuke baan vinden bleek moeilijker dan gedacht. Twee jaar heb ik standgehouden in het toerismekantoor van Vallon Pont d’Arc. Tot bleek dat veertig geconditioneerde jaren van regeltjes, structuren, orde en planning niet te combineren vielen met het zuiderse temperament. Het pluk-de-dag-gevoel dat me zo aantrok, kon ik niet integreren in mijn werkbestaan.
"We ruilden het vlakke land voor de oeroude heuvels van de Franse Ardèche en vonden een droomhuis op een boogscheut van de Grotte de Chauvet, met de oudste muurschilderingen ter wereld."
Ik besloot het over een andere boeg te gooien. De aanwezigheid van vele Nederlandstaligen in de Ardèche en mijn vingers die jeukten om opnieuw te schrijven deden me besluiten om me aan een nieuw avontuur te wagen: biografieën en portretten schrijven. Elk leven is een boek waard en belangrijk genoeg om een neerslag ervan voor de volgende generaties te bewaren. Het loont. In de loop van het schrijfproces merk ik met plezier hoe de geïnterviewde me in vertrouwen neemt en met welk genoegen hij herinneringen ophaalt. Zodra ik in de huid kan kruipen van de verteller, zijn emoties voel en zijn verhalen beleef, weet ik dat het snor zit. Dan word ik een soort levend klavier waarop de gesproken woorden automatisch hun weg naar het papier vinden. Elk boek wordt zo een avontuur. Ik hoop er nog vele te beleven. Misschien samen met u?